1 Samuel 2

Inleiding

Na het gebed van Hanna als smeekbede in het vorige hoofdstuk horen we nu een gebed van haar als aanbidding en profetie. Het gaat daarin niet zozeer over de kleine Samuel, maar over Christus (1Sm 2:10). Zo moet het gebed voor ieder van onze kinderen zijn. Het gaat niet om hun maatschappelijke voorspoed, maar of Christus in hen gezien zal worden.

Zoals al eerder is opgemerkt, lijkt het gebed van Hanna op de lofzang van Maria (Lk 1:46-55). Zowel Hanna als Maria is een voorbeeld van een getrouw overblijfsel in hun tijd. Beiden voelen ze de vervallen toestand van Gods volk diep aan. Beiden begrijpen ze dat geen mens, maar alleen God hierin verandering kan aanbrengen. Het zijn allebei profetische liederen en een grote bemoediging aan het begin van een geschiedenis die door donkere wolken wordt gekenmerkt. Het is als de boog van de hoop in de wolken van het dreigende oordeel.

Het gebed kan in vier delen worden onderverdeeld:

1. 1Sm 2:1-3. Hanna bezingt de God van haar heil of behoudenis als de trouwe, almachtige, alwetende God. Ze spreekt over “onze” God (1Sm 2:2).

2. 1Sm 2:4-5. Hanna spreekt over de redding die zij heeft ervaren en de vernedering van de tegenstander.

3. 1Sm 2:6-8. De weg waarop redding wordt ervaren, is die van dood en opstanding.

4. 1Sm 2:8b-10. God voert alles tot Zijn doel, aan de strijd tussen goed en kwaad wordt voor eeuwig een einde gemaakt. Christus regeert over de herschapen aarde.

Het gebed van Hanna, waarin zij de gevoelens van haar hart uitstort, nadat zij haar zoon aan de HEERE heeft gewijd, is een lofzang met een profetisch en Messiaans karakter. Het is een psalm als de rijpe vrucht van de Geest van God. Hanna is bekend met de bestemming van Israël om een koninkrijk te zijn. Ze weet van de beloften die God aan de vaderen heeft gedaan. Ze is vervuld van het verlangen naar de vervulling van de beloften. In de geest ziet ze de Koning Die de HEERE aan Zijn volk zal geven en door Wie Hij Zijn volk de heerschappij over de aarde zal geven.

Uitingen van vreugde

Het grote profetische perspectief van dit gebed begint met persoonlijke uitingen van de zielenoefeningen van een vrouw. Ze spreekt over “mijn hart”, “mijn hoorn”, “mijn mond”. Vanuit deze persoonlijke beleving gaat ze in de loop van haar lofzang tot de einden van de aarde (1Sm 2:10).

Haar eerste gebed heeft ze in stilte gebeden – alleen haar lippen bewogen (1Sm 1:13) – tot God Die ook luistert naar wat in het geheim wordt gezegd. Nu opent ze haar mond wijd om de heerlijke dingen te vertellen die de HEERE heeft gedaan. Ze spreekt uit de overvloed van haar hart. Haar hart verheugt zich niet zozeer in de gave, Samuel, maar in de HEERE als de Gever. “Mijn hoorn” ziet op de kracht waarop zij steunt, als voorloper van de hoorn van de Gezalfde (1Sm 2:10).

Het eerste deel van het vers (“hart”) en het derde deel (“mond”) horen bij elkaar. De mond geeft uiting aan wat er in het hart leeft (Rm 10:10). Ook het tweede deel (“hoorn”) en het vierde deel (“heil”) horen bij elkaar. De hoorn is een beeld van kracht. Haar heil ligt in de kracht van de HEERE.

Niemand is met de HEERE te vergelijken

Nadat ze haar eigen vreugde heeft geuit over wat zij in de HEERE heeft gevonden, gaat ze verder met alleen over Hem te spreken. Ze stijgt uit boven haar eigen zegeningen en wordt als het ware helemaal in beslag genomen door Wie Hij is.

Het eerste kenmerk dat ze bezingt, is Zijn heiligheid. Heiligheid is een bijzonder kenmerk van de God van Israël. Geen afgod maakt daar aanspraak op.

Buiten Hem is er ook geen God. Alleen Hij is de ongeschapen, eeuwige God. Alles wat buiten Hem is, komt uit Hem voort. Hij is de oorsprong ervan. Niets buiten Hem heeft een bestaan los van Hem. “Want in Hem zijn alle dingen geschapen in de hemelen en op de aarde, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen” (Ko 1:16).

Buiten Hem is er ook geen steun te vinden, is er geen bron van redding. Elke zekere en vaste hulp is alleen in Hem aanwezig. Hij is de enige rots.

De HEERE is alwetend

Het tweede kenmerk is Zijn alwetendheid (Ps 139:1-4). Hij ziet niet alleen de daden, maar ook de gedachten en motieven: “En geen schepsel is voor Hem onzichtbaar, maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen van Hem met Wie wij te doen hebben” (Hb 4:13). Hij toetst alle woorden en daden.

Dit is voor Hanna een troost en voor Peninna een waarschuwing haar toon te matigen en te letten op wat ze zegt. Over het hoofd van Peninna heen spreekt Hanna tot de vijanden van Israël en van God. Ze geeft het oordeel over aan de HEERE, Die volkomen recht zal doen waar nu nog onrecht heerst.

De rollen worden omgedraaid

Alle handelingen worden door God bestuurd. Hij zorgt voor een omkering van de rollen. Hij staat achter de ontwikkeling van de dingen. Alleen door Zijn raad kunnen we een werk met succes beginnen, voortzetten en voltooien. Alles wat Hij Zich voorneemt en uitvoert of laat uitvoeren, elke handeling, elke gedachte, alles is overwogen en gewogen, volmaakt harmonieus en doeltreffend. Niets is tevergeefs of nutteloos. Elk resultaat zal dit bevestigen.

Hanna ziet in het geloof het resultaat van het handelen van de HEERE. Door Zijn ingrijpen wordt de held krachteloos en wordt de krachteloze met kracht omgord. Zo gaat het ook met hen die verzadigd zijn en met hen die hongerig zijn; met hen die onvruchtbaar zijn en met hen die rijk aan kinderen zijn (Ps 113:9; Js 54:1-6).

Deze volkomen omkering van de rollen zal plaatsvinden door de oordelen die aan het vrederijk voorafgaan en in het vrederijk dat dan direct daarop volgt: “Daar het rechtvaardig is bij God, aan hen die u verdrukken, verdrukking te vergelden, en aan u die verdrukt wordt, rust met ons bij de openbaring van de Heer Jezus van [de] hemel met [de] engelen van Zijn kracht, in vlammend vuur” (2Th 1:6-7). Voorbeelden daarvan zien we in het boek Esther, waar de HEERE Haman vernedert en Mordechai verhoogt. We zien het ook in dit boek in Zijn vernederen van Saul en Zijn verhogen van David.

De almacht van de HEERE

In deze verzen gaat alles over de HEERE, over wat Hij doet. Hanna kijkt over de dood en het graf heen en wijst op het leven en de opstanding. Dit is bijzonder in het Oude Testament (Dt 32:39a). Alle zegen van de HEERE is gebaseerd op de dood en de opstanding van Christus. Allen die weten dat zij van zichzelf dood zijn, krijgen leven in Hem. Zij mogen weten dat ze met Hem gestorven en opgestaan zijn. In de opstanding worden alle beloften van God vervuld. Dat heeft ook Abraham geleerd en geloofd: “Hij heeft overwogen, dat God machtig was hem [d.i. Izak] zelfs uit [de] doden op te wekken” (Hb 11:18b).

De HEERE heeft rijken en armen gemaakt, opdat mensen van elkaar afhankelijk zullen zijn (Sp 22:2). Dit geldt ook in geestelijk opzicht. Zij die rijk zijn, dat wil zeggen die hun geestelijke rijkdommen kennen, hebben dat aan God te danken. Zij die arm zijn, zien op tot God. Dit onderscheid uit de hand van God te aanvaarden maakt dankbaar en tevreden (vgl. Jk 1:9-10). Dat bewaart de rijke voor hoogmoed en de arme voor ontmoediging. Rijken en armen hebben elkaar nodig. Het onderscheid in de positie die we innemen, is ook door God aangebracht.

In het vrederijk zal God de grote eindresultaten van Zijn handelen laten zien. Zij die nu gering en arm zijn, zullen dan een ereplaats krijgen. Voorbeelden daarvan zien we in Jozef die van slaaf en gevangene een regeerder wordt (Gn 41:14; 38-44) en in Lazarus die op aarde een bedelaar is, maar in de hemel een plaats krijgt in de schoot van Abraham (Lk 16:20-22).

Hanna bezingt Hem als de Almachtige. Dat zien we in de wijze waarop de HEERE de aarde heeft gegrondvest. De grondvesten of zuilen waarop Hij de aarde heeft gesteld, is Zijn Woord, want Hij draagt het heelal “door het woord van Zijn kracht” (Hb 1:3a). De aarde rust op grondvesten die de aarde dragen door de kracht die Hij eraan verleent. Als de grondvesten van de aarde van Hem zijn, heeft de rechtvaardige niets te vrezen.

Met de almacht die in de bewaring van Zijn schepping openbaar wordt, bewaart de HEERE ook de voet van Zijn gunstgenoten. Hoe zou de macht van de mens het ooit kunnen opnemen tegen de almacht van die grote God? Hij bewaart de voeten van Zijn gunstgenoten op weg naar het erfdeel dat Hij hun heeft beloofd, zodat ze niet struikelen en vallen (Ps 116:8; Ps 121:3). Hij bewaart het erfdeel voor Zijn gunstgenoten en bewaart Zijn gunstgenoten voor het erfdeel (1Pt 1:4-5). Maar van de goddelozen, die de rechtvaardige verdrukken en vervolgen, zal God het licht van Zijn genade wegnemen, zodat zij in duisternis omkomen. De kracht van de goddeloze vermag niets tegen de almacht van God.

De Koning en Gezalfde van de HEERE

Alle opstand tegen de HEERE zal worden gebroken. Hij zal Zijn donder in de hemel laten horen over al Zijn tegenstanders. Donder is de aankondiging dat de HEERE eraan komt om te oordelen. Als het dondert, voelt de mens op een alarmerende wijze de tegenwoordigheid van de almachtige God. Zo maakt de HEERE door oordeel de weg vrij om het vrederijk te gronden.

Dit rijk beslaat de hele aarde, tot de einden ervan. Dan geeft de HEERE het bestuur van dit rijk aan “Zijn Koning”. Hanna besluit haar gebed met “Zijn Gezalfde”. Dat zegt als het ware dat de Gezalfde van God Gods laatste woord aan de mens is. “Zijn Koning” en “Zijn Gezalfde” is niemand anders dan de Heer Jezus. Om Hem gaat het in dit boek (1Sm 2:35). Net als de naam “HEERE van de legermachten” voor het eerst gebruikt wordt door Hanna (1Sm 1:11), daar als onvruchtbare en bedroefde vrouw, is dat ook het geval met de naam “Gezalfde”, maar nu door een vruchtbare en blijde vrouw.

Samuel en de zonen van Eli

Samuel wordt steeds “jongen” genoemd. Dat geeft de tegenstelling aan tot de volwassenen om hem heen. Het geeft ook aan dat God iets nieuws begint met wat in de wereld niet geacht wordt. Hij verbergt Zijn plannen “voor wijzen en verstandigen” en openbaart “ze aan kleine kinderen” (Mt 11:25).

De Geest toont de ontwikkeling van het kind Samuel tot een volwassen man en dienaar in een godsdienstige en tegelijk goddeloze omgeving. Dat kan alleen Gods werk zijn. Samuel wordt in het verborgene gevormd. Hij dient niet Eli voor het aangezicht van de HEERE, maar hij dient de HEERE onder toezicht van Eli. Mogelijk is hij in zijn heel jonge jaren zelfs ook nog afhankelijk van de zorg van de vrouwen bij wie de zonen van Eli slapen.

De zonen van Eli zijn “verdorven mannen” of “kinderen Belials” (Statenvertaling), dat wil zeggen dat ze niets met Christus gemeen hebben (2Ko 6:15a). In deze twee priesters zien we hoe uiterlijke tegenwoordigheid bij God, zonder Hem te kennen, de ergste afwijking van Hem tot gevolg heeft. Een heiligheid die alleen uiterlijk is, is de ergste onheiligheid. De zonen van Eli handelen alsof er geen God is. Hun handelwijze heeft tot gevolg dat het volk het offer gering gaat achten en zich niets meer van Gods voorschriften aantrekt.

God heeft er in de wet in voorzien dat de priesters hun deel krijgen van het dank- of vredeoffer (Lv 7:34). Daarmee zijn de zonen van Eli echter niet tevreden. Zij hebben daar lak aan. Ze nemen niet alleen veel meer dan waarop ze recht hebben, ze nemen het zelfs ook voordat God Zijn deel heeft gekregen. Het is machtsvertoon, een uiting van ongerechtigheid en een aanmatiging van de grofste soort.

Vandaag zien we dat gebeuren als de kerk van de mensen van Gods volk afneemt waar God recht op heeft. We zien het in kerkleiders die zichzelf verrijken ten koste van het kerkvolk. In zo’n situatie zijn mensen nodig die God weer Zijn deel geven als eerste Rechthebbende. Nemen wij het beste voor onszelf en moet God genoegen nemen met de restjes?

Iemand van het volk die komt offeren, kent de wet en spreekt deze verdorven priesters daarop aan. Hij wijst erop dat eerst het vet moet worden geofferd (Lv 3:3-5; 16). De knecht van de priester heeft daar geen boodschap aan. Hij heeft zijn opdracht van de priester gekregen en daar houdt hij zich nauwgezet aan. Dat levert hem ook het meeste voordeel op. Hij dreigt zelfs met geweld als de offeraar niet geeft wat de priester eist.

Dit optreden geeft een beeld van de dienst aan God die als een erg grote zonde wordt aangemerkt. De vertegenwoordigers van God stellen Hem voor als een gewelddadige, inhalige God. Het resultaat is dat de mensen het met het offer ook niet meer zo nauw nemen. Wij kunnen hier de les leren dat een verkeerde voorstelling van Wie God is, zal voeren tot het verwerpen van de Heer Jezus en Zijn werk.

Samuel dient de HEERE

Na de beschrijving van de goddeloosheid van de priesterzonen, zien we hier weer de ware dienaar. Hoewel Samuel niet tot de priesterlijke familie behoort, is hij wel de ware priester. Zijn reinheid in de onreine omgeving komt sterk naar voren. Het gedrag van Samuel staat in schril contrast met het gedrag van de zonen van Eli.

De linnen efod is een hemd van linnen dat de priesters dragen (1Sm 22:18). David draagt het ook een keer, als hij de ark naar Sion brengt (2Sm 6:14). David is een koning-priester. Reinheid en priesterlijke gezindheid horen bij elkaar. Samuel is niet van de familie van Aäron, maar hij leeft wel in Gods tegenwoordigheid en kan als profeet Gods gedachten doorgeven.

Groei

Als Elkana en Hanna het jaarlijkse offer gaan brengen, neemt Hanna telkens een klein bovenkleed voor Samuel mee. Dat betekent dat zijn moeder bezig is met zijn groei. Elk jaar neemt ze de juiste maat mee. Zij kent zijn groei. Kennen wij de geestelijke groei van onze kinderen? Voor elke geestelijke leeftijd moeten ouders iets hebben.

Hanna is steeds bezig met de kleding van Samuel. Zo is een moeder steeds bezig met de vorming van het karakter van haar kinderen, vooral door haar voorbeeld. De kinderen zien hoe zij zich gedraagt, wat ze zegt en hoe ze iets zegt, en ook hoe haar omgang met de Heer is. Zo zullen kinderen vriendelijk of ruw worden, zullen ze belangstelling hebben voor de dingen van de Heer of er onverschillig voor zijn in overeenstemming met het voorbeeld dat ze hebben gezien in het leven van hun ouders.

Eli heeft inmiddels wel begrepen dat Elkana en Hanna mensen zijn die voor de HEERE speciaal zijn, omdat de HEERE speciaal voor hen is. Hij spreekt zijn zegen over hen uit. Hij zal dat nu met meer inzicht hebben gedaan dan eerder (1Sm 1:17). Het gezin van Elkana groeit. Hanna krijgt in totaal zes kinderen, een rijke zegen. Ze krijgt meer dan waar ze om heeft gebeden. Zo handelt God vaak.

Intussen groeit Samuel op bij de HEERE, dat wil zeggen dicht bij Hem in het heiligdom en onder Zijn bescherming en zegen. Als het hart op de Heer is gericht, zoals dat bij Samuel het geval is, zullen we in geestelijk opzicht opgroeien “in [de] genade en kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus” (2Pt 3:18a), al is de omgeving nog zo goddeloos.

Eli vermaant zijn zonen

De zonen van Eli zijn er alleen op uit hun lusten te bevredigen. Ze zoeken de bevrediging van hun buik (vgl. Fp 3:19a). De stap van lichamelijke bevrediging naar bevrediging van hun seksuele lusten is dan zo gemaakt. Wie zich niet kan beheersen met eten, kan zich vaak ook niet beheersen op het gebied van seksualiteit. De zonen van Eli kunnen het oordeel niet meer ontlopen nadat ze zich zo hebben misdragen.

Eli vermaant zijn zonen over hun gedrag, maar zijn vermaning komt te laat. Mede door zijn slappe optreden hebben zij hun hart verhard. Nu is de tijd van bekering voorbij. Eli kent de gedachten van God niet en blijft daarom op zijn slappe manier handelen. Hij loopt achter de feiten aan.

De HEERE heeft het besluit moeten nemen hen te doden. Dat besluit is onherroepelijk omdat zij onherroepelijk vasthouden aan het kwaad en elke vermaning minachten. Het gaat bij de zonen van Eli net als bij de farao, die ook eerst zijn eigen hart heeft verhard (Ex 7:13; 14; 22; Ex 8:15; 19; 32; Ex 9:7; 34; Ex 13:15) en wiens hart daarna door God is verhard (Ex 9:12; Ex 10:1; 20; 27; Ex 11:10; Ex 14:4; 8; 17).

Samuel groeit in aanzien

Als de geestelijke duisternis groter wordt, schijnt ook het licht van God steeds helderder. Samuel groeit tegen de verdrukking in. De HEERE en de mensen verheugen zich steeds meer, naarmate ze meer van de Godvrezendheid van Samuel zien (vgl. Lk 2:52). Zijn leven is een weldaad voor allen die met hem in aanraking komen. Het valt op hoezeer hij anders is dan de goddeloze zonen van Eli.

Een man Gods komt naar Eli

Een anonieme man Gods wordt naar Eli gezonden. Als de man Gods spreekt over “het huis van uw vader”, bedoelt hij daarmee het huis van Aäron. Hij plaatst dit tegenover “het huis van de farao”, dat is het huis van slavernij, waar het volk de farao en zijn belangen heeft gediend. Hiermee herinnert hij Eli aan zijn oorsprong.

Vervolgens spreekt de man Gods over de verkiezende genade van God dat Hij Aäron en zijn huis tot het priesterschap heeft geroepen. Ook wijst hij op de genadige voorzieningen van God voor de priesters. Alles wat Hij heeft gegeven, maakt dat hun zonde om nog meer te willen hebben een verachting inhoudt van al die overvloedige gaven van God (vgl. 2Sm 12:8-9).

De HEERE stelt Eli verantwoordelijk voor het verachten van “Mijn slachtoffer en … Mijn graanoffer”, omdat hij niet is opgetreden tegen zijn zonen. In het verwijt dat Eli gemaakt wordt, wordt ook gezegd dat hij zich te goed heeft gedaan aan het beste deel van alle graanoffers. Zozeer worden de handelingen van zijn zonen ook hem toegeschreven.

Ondanks dat hij zijn zonen heeft berispt, waardoor hij aangeeft dat hij inzicht heeft in hun foute handelwijze, heeft hij hun verkeerde praktijken geen halt toegeroepen. Het gebrek aan optreden van Eli heeft bijgedragen aan de verachting die het volk voor het offer en de dienst aan de HEERE heeft gekregen. Hij heeft zijn zonen meer eer gegeven dan de HEERE. Iedere vader heeft het gevaar in zich dat hij voor zijn zoon kiest als hij moet kiezen tussen hem en God. Laten vaders het voorbeeld van Abraham navolgen, die zijn kinderen niet vriendelijk verzocht, maar beval “om de weg van de HEERE in acht te nemen, door gerechtigheid en recht te doen” (Gn 18:19).

Het oordeel over het huis van Eli

Het verachten van het offer (1Sm 2:29) is hetzelfde als het verachten van God. De consequenties daarvan zijn ernstig. God kan nu het beloofde niet geven (Jr 18:9-10). Komt God nu op Zijn belofte terug en handelt Hij in tegenspraak met Zichzelf? Dat kan niet zo zijn en het is ook niet zo.

God heeft het huis van Aäron toegezegd dat het Hem altijd zal dienen. Aäron had vier zonen. Twee zijn gedood door de HEERE (Lv 10:1-2). Van de twee die overbleven zijn, Ithamar en Eleazar, volgt Eleazar Aäron op. Eleazar wordt opgevolgd door Pinehas. Dat is de lijn van het priesterschap in Israël geworden. Er is echter iets gebeurd – wat dat is, is niet uit de Schrift af te leiden –, waardoor de lijn van het priesterschap is overgegaan naar Ithamar. Eli stamt namelijk niet uit de lijn van Eleazar, maar uit die van Ithamar. Door zijn ontrouw aan de HEERE, wordt de belofte, gedaan aan Aäron, weggenomen van Ithamar.

De belofte van een betrouwbare priester zal worden vervuld in Zadok (Ez 44:15), die hogepriester wordt in de tijd van David. Zadok komt uit de lijn van Eleazar (1Kr 6:3-8). God maakt Zijn beloften altijd waar en wel op een manier waaruit blijkt dat Hij het heeft gedaan.

Het afhakken van de arm stelt het wegnemen van de kracht en de invloed voor. Dat geldt zowel voor Eli als voor zijn hele familie. Zijn nakomelingen zullen jong sterven. Eli zal het nog in zijn tijd beleven dat de woning van de HEERE in benauwdheid zal zijn. Hij zal dat meemaken als de ark wordt buitgemaakt door de Filistijnen (1Sm 4:10-11; Ps 78:59-61). Later wordt Silo verwoest en is de ark helemaal verdwenen, buitgemaakt door de vijanden (Jr 7:12; Jr 26:6). De weinige jaren die Eli nog zal leven, zullen door wat hem hier wordt voorzegd, tot een kwelling worden. Altijd zal de gedachte aan dit oordeel hem bezighouden. Zijn laatste levensjaren zal hij geen vreugde kennen.

De man Gods voorzegt hem ook de dood van zijn beide zonen. Hier worden hun namen genoemd. Pinehas draagt dezelfde naam als een vroeger familielid. Dat familielid heeft zich echter volkomen trouw aan de HEERE gedragen als de zonde het volk is binnengedrongen (Nm 25:7-13). Die Pinehas was de zoon van Eleazar.

God voorziet in een trouwe priester

Na de oordeelsaankondigingen in de vorige verzen volgt een toezegging van de HEERE. Die is op niets anders gebaseerd dan op Zijn eigen soevereine voornemen. Hij zal Zelf een trouwe, betrouwbare priester aanstellen. ‘Trouw’ staat in sterk contrast met de ontrouw van Eli en zijn zonen.

In de eerste plaats kunnen we dat toepassen op Samuel. Vervolgens is het van toepassing op Zadok, die in plaats van Abjathar priester zal worden. Abjathar is de laatste afstammeling van het huis van Eli. Aan hem wordt door Salomo het priesterschap ontnomen (1Kn 2:26-27). Van Abjathar wordt het afgenomen omdat hij kiest voor Adonia, die zichzelf tot koning heeft uitgeroepen (1Kn 1:7), terwijl Zadok daar niet aan meedoet (1Kn 1:8). Het is bovenal van toepassing op de Heer Jezus als de Koning-Priester.

Het “blijvend huis” is het huis van David (1Sm 25:28). Met de “gezalfde” wordt vaak de priester bedoeld, maar hier is het de Koning naar Gods gedachten. De priester zal voor de gezalfde koning staan. Dat zien we in dit boek, waar de nadruk ligt op de koning naar Gods hart. Het priesterschap wordt uitgeoefend in tegenwoordigheid van het koningschap. De Heer Jezus is beide. Hij is zowel Koning als Priester. In Hem verenigen zich het koningschap en priesterschap op volkomen wijze. In Hem is het zoals God het heeft bedoeld.

Het overblijfsel van het huis van Eli

Wat dit vers zegt, zien we in Abjathar, die zich aan David ten dienste zal stellen (1Sm 22:20; 1Sm 23:9; 1Sm 30:7). Hij vertegenwoordigt allen die aan het oordeel ontkomen. Zij zullen afhankelijk zijn van de genade van de nieuwe priester. Op die genade zullen ze een beroep doen.

Copyright information for DutKingComments